Vierwindstrekenbrug
Kunstenaar | Hildo (Hildebrand Lucien) Krop (1884 - 1970) (Meer informatie) |
---|---|
Adres | Jan van Galenstraat 167-173, Brug over Admiralengracht |
Wijk | De Baarsjes |
Plaatsingsdatum | 1923 |
In het begin van de twintigste eeuw werden in Amsterdam veel oude ophaalbruggen verbouwd om ze platter en breder te maken. Nieuwe vervoersmiddelen deden immers hun intrede, zoals auto’s, trams en bussen en daarvoor was meer ruimte nodig. Deze vernieuwde bruggen worden vaak gekenmerkt door ornamenten in de stijl van de Amsterdamse School. Voor meer dan twintig bruggen nam stadsbeeldhouwer Hildo Krop (1884-1970) deze taak op zich. De Vierwindstrekenbrug vlakbij het Erasmuspark is er één van.
Vanaf 1916 tot aan zijn dood in 1970 was Krop verbonden aan de Dienst Publieke Werken van de Gemeente Amsterdam. Krop was in eerste instantie opgeleid tot banketbakker, maar hij besloot zich vanaf 1907 volledig op kunst toe te leggen. Hij volgde lessen in beeldhouwen in Parijs en studeerde in 1911 af aan de Amsterdamse Rijksakademie. Door zijn werk aan het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade liet hij zien dat hij een bekwaam beeldhouwer was en dat zijn moderne opvattingen aansloten bij die van de Amsterdamse School, wat leidde tot zijn aanstelling als stadsbeeldhouwer.
De meeste bruggen waarvoor Krop de beeldhouwwerken leverde, werden ontworpen door de Amsterdamse School-architect Piet Kramer. Dat is ook het geval bij de Vierwindstrekenbrug. Hier liet Krop zich inspireren door de straatnamen van zeerovers en wereldveroveraars in de Admiralenbuurt. Op elke hoek van de brug wordt door een beeldengroep een windstreek gesymboliseerd.
Wat het werk stereotyperend maakt, is dat het een wereldbeeld toont waarbij Europa centraal staat en andere culturen worden versimpeld aan de hand van hun klederdracht. Zo wordt het Noorden vertegenwoordigd door een Inuït voor een iglo, geflankeerd door walrussen. Een halfnaakte Afrikaanse krijger met twee leeuwen naast zich representeert het Zuiden. Het Oosten wordt vertegenwoordigd door een man in blote bast met een Aziatisch uiterlijk, die voor een pagode staat en geflankeerd wordt door twee stoomschepen. Dit wordt weer gecontrasteerd door het Westen, dat vertegenwoordigd wordt door een telefonerende zakenman in pak, met aan weerszijden auto’s.
Een dergelijke stereotypering zou nu felle discussie oproepen. Toentertijd zorgde de brug echter om een andere reden voor ophef. Krop was namelijk niet de enige beeldhouwer die aan deze brug werkte. Een trap naar beneden leidt naar een vrijstaand beeld van een knielende moeder met haar kind, een sculptuur van Jaap Kaas. Even verderop is een beeld van een ontklede vrouw van Hubert van Lith tegen de brug aangebracht. Aan de andere kant van de brug zijn aan weerszijden van de trap een tijger en een ijsbeer te vinden van Jan Trapman.
De verschillende beelden toonden weinig samenhang, waardoor de toenmalige wethouder van Kunstzaken het uit artistiek oogpunt onbevredigend vond. Hij oordeelde: “Het werk van deze beeldhouwers is te heterogeen, dan dat het wenselijk is ze op zoo korten afstand van elkaar op verschillende opdrachten te doen uitvoeren. Een dergelijke toewijzing van opdrachten is naar mijn oordeel noch in het belang van de Gemeente, noch in dat van de beeldhouwers zelve”.
Dit incident zou geleid moeten hebben tot een versteviging van Krops monopoliepositie als stadsbeeldhouwer, maar in de jaren dertig was er door de depressie steeds minder behoefte aan beeldhouwwerken. Daarbij raakte de Amsterdamse School als bouwstijl haar leidende positie in Nederland kwijt en maakte het plaats voor de Nieuwe Zakelijkheid. In deze moderne architecturale stijl is beeldhouwkunst geen integraal onderdeel meer van de architectuur, maar zijn de sculpturen autonome, op zichzelf staande kunstwerken geworden.